Mijn cliënt Piet is een jaar of 35 en werkt al meer dan tien jaar bij een grote verzekeringsmaatschappij. Hij moet daar aanvragen beoordelen en daarover correspondentie voeren. ’s Ochtends ligt er voor hem een stapel dossiers links op zijn bureau. Van hem wordt verwacht dat diezelfde stapel ’s avonds rechts ligt, voorzien van een beoordelingsrapport. Piet is een pietjesprecies. Hij werkt zo gedegen dat hij de normen die het nieuwe management heeft afgekondigd, niet kan halen. Piet heeft nu wekelijks een functioneringsgesprek met zijn leidinggevende. Ook dat lijkt nog niets te helpen. Integendeel. “Ik moet er maar eens naar kijken”, vindt de verzekeraar. “Misschien zit Piet wel op de verkeerde stoel.” En zo komt Piet bij mij. In de gesprekken die ik met hem heb, vertelt hij me dat hij jaren met plezier gewerkt heeft.
Hij vindt het leuk om regels en wetten te combineren met casebeschrijvingen. “Streng maar rechtvaardig” is het motto waarmee hij zijn dossiers tegemoet treedt. Maar hij heeft ook wel eens op eigen gezag een bos bloemen laten bezorgen toen hij compassie voelde met de aanvrager die volgens de voorwaarden écht niet voor uitkering in aanmerking kon komen. Zo’n man is Piet.
Maar nu is de lol eraf. Door het wekelijkse functioneringsgesprek op vrijdag, krijgt hij op woensdag al een knoop in zijn maag. Dat komt de prestaties niet ten goede. Met kloppend hart en met het zweet op de rug doorstaat hij het functioneringsgesprek. “Als ik mijn handen tot knuisten maak, is het eigenlijk ook zo voorbij” zegt hij, om mij te laten denken dat het allemaal wel meevalt. Er verstrijken drie gesprekken waarin ik vooral luister. Ik moet ook wel. Piet zegt geen idee te hebben waar het met zijn werk naartoe moet. Ik weet het ook nog niet, maar ik heb wel een vrees. Als dit zo doorgaat, belandt Piet binnen een paar maanden in de ziektewet en wellicht op den duur in de WAO. Dat willen we niet. Maar wat dan?
Hij vindt zijn werk leuk. Ja, hij vindt eigenlijk zijn baas ook leuk. Alleen dat gedoe over die prestaties. Vorige week haalde hij 82% van de taakstelling. Die week ervoor 86,5%. Ten einde raad probeer ik maar eens iets dat ik in mijn opleiding nooit heb geleerd. “Speel je leidinggevende maar eens in de meest beroerde variant die je ooit hebt meegemaakt”, vraag ik Piet als ik hem weer zie. Wat ik wil proberen is hem te laten ervaren wat hij in die situatie anders zou kunnen doen. Ik, in de rol van Piet, neem het initiatief: “Baas, hoor eens, ik wil graag het gesprek van vrijdag op jouw kantoor afzeggen. Daarvoor in de plaats wil ik komende maandag met jou een gesprek hebben op mijn kantoor. Ik vind namelijk dat ik al vele maanden niet goed functioneer. En ik verwacht van jou dat je me helpt om daar verbetering in aan te brengen. Wat ik zie is dat je je best doet, maar voorlopig merk ik nog weinig verbetering. Ik wil dat je eens goed nadenkt of je jezelf wel geschikt vindt om mijn prestaties op een hoger plan te brengen. Ik stel voor dat je er eens over nadenkt. Voor mijn part praat je eens met PZ en dan zal ik volgende week eens kijken wat ik van de plannen vind die je in de tussentijd hebt bedacht. Baas, het is niets persoonlijks en sans rancune, maar ik dacht, in het belang van de zaak moet ik dit toch even onder je aandacht brengen. Je kunt gaan.”
Piet’s mond hoeken krullen omhoog. Dit vindt hij leuk. Ineens ziet hij de mogelijkheid om veroorzaker te zijn in plaats van slachtoffer. Om zijn baas aan te spreken als helper in plaats van als normenbewaker. Voor het eerst sinds we elkaar zien, stralen zijn ogen. “Zo ga ik het proberen”, zegt hij en gaat monter de deur uit. Ik ben er alleen nog niet gerust op. Als hij nu maar niet letterlijk dit blufstukje naspeelt en de clou goed gesnapt heeft.
Drie dagen later belt zijn baas. Ik voel een knoop in mijn maag. “Hoe gaat het met Piet?”, vraag ik zo neutraal mogelijk. Het kàn immers ook goed zijn gegaan. “Wat hebben jullie met hem gedaan?”, vraagt hij. Gelukkig vervolgt hij zonder mijn ongetwijfeld schuchtere reactie af te wachten. “Die Piet heeft ineens lurven! Ik kan hem nu beetpakken. Hij denkt mee, doet voorstellen hoe we samen tot verbetering van de prestaties kunnen komen.” Ik haal opgelucht adem. Als ik de baas een paar maanden later tegenkom, hoor ik dat Piet nu naar zijn tevredenheid werkt.
Hij haalt nu 94,3% van zijn taakstelling. Iets meer dan in het begin, maar het niet halen vinden ze nu, door de veranderde opstelling van Piet, geen probleem meer.
Auteur: Herman Leusman