De Britse econoom Keynes voorspelde het al in 1930: Door technologische ontwikkelingen zouden rond het jaar 2000 de gemiddelde werkweek 15 uur bedragen. Als je voor ‘werk’ leest ‘activiteiten die een maatschappelijk nut opleveren’ kunnen we hem vermoedelijk gelijk geven. De antropoloog David Graeber deed onderzoek: Op de vraag of ze vonden ‘een zinvolle bijdrage aan de wereld te leveren’ antwoordde 37% van de ondervraagden ontkennend. En peiling in Nederland leverde zelfs 40% onzinbanen op. Let wel, in de ogen van de mensen die dit werk zelf deden!
Door mechanisering en automatisering zijn veel banen verdwenen. Veel minder mensen zijn nodig voor het produceren van voedsel, voor het bouwen van huizen, het produceren van spullen zoals auto’s. Maar dat heeft niet geleid tot extra rustdagen, tot meer aandacht voor elkaar of voor het gezin.
Tussen 1910 en 2000 steeg juist het aantal professionals en managers, telemarketeers, financiële dienstverleners, ‘legal’, zorgadministraties, PR, personeels- en andere diensten. Zo kon iedereen toch aan het werk blijven. Graeber ziet zelfs een ‘samenzwering van de elite’ om mensen kunstmatig aan het werk te houden: Ledigheid bij de massa zou tot moreel verval kunnen leiden.
Een mooie definitie van onzinbanen die Graeber noemt is het stakingseffect: Als je gaat staken en je legt de maatschappij plat heb je een zinnige functie. Immers, zolang je blijft werken vervul je kennelijk een nut, een waarde, die door de maatschappij wordt verlangd. Denk aan schoonmakers, machinisten, verpleegkundigen, leraren, bouwvakkers, ambachtslieden. Ga je staken en niemand merkt er wat van dan is de kans groot dat ook niemand iets van je merkt. Er is nog een kenmerk van onzinbanen: Ze worden meestal goed betaald. Hoe beter de betaling hoe zinlozer. En omgekeerd. Want hoewel er een enorme behoefte aan sommige beroepsgroepen is, vaklieden, leraren, verpleegkundigen, zie je díe lonen nauwelijks stijgen. De prijs is niet naar de waarde.
Veel mensen worstelen met vermoeidheidsklachten, burn-out, en een algemeen gevoel van richtingloosheid. Zou het te maken kunnen hebben met het vervullen van werk waarvan je zelf het nut niet ziet of daar ernstig aan twijfelt?
Mijn cliënten willen allemaal iets bijdragen, nuttig zijn voor anderen, en zoeken daarom (ander) werk. Vaak vraag ik hen waar ze ‘maatschappelijk nood’ herkennen. Op welke problemen valt hun oog? Dat zien van maatschappelijke problemen zie ik als ‘roeping’ waar je mee aan de slag kunt. Als je daar ook een passende baan bij vindt kun je vooruit. Maar het is ook geen uitzondering dat mensen die zich dat financieel kunnen permitteren de boel de boel laten. Maatschappelijk nut kan vaak ook of beter in het vrijwilligerswerk worden verwezenlijkt.
Auteur: Herman Leusman